
Jurisprudentie
BI1116
Datum uitspraak2009-04-15
Datum gepubliceerd2009-04-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804955/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804955/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 20 mei 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (hierna: het college) de locatie, aangeduid met nummer […], aangewezen als locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor de inzameling van huishoudelijk restafval door de gebruikers van de daar vermelde percelen.
Uitspraak
200804955/1.
Datum uitspraak: 15 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te Alkmaar,
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (hierna: het college) de locatie, aangeduid met nummer […], aangewezen als locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor de inzameling van huishoudelijk restafval door de gebruikers van de daar vermelde percelen.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2008, beroep ingesteld.
Bij besluit van 10 juli 2008 heeft het college het besluit van 20 mei 2008 ingetrokken en een nieuw besluit genomen met verbetering van de vermelding van de percelen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2009, waar [een van de appellanten], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door L.C. Fellinga, E. van Meerkerk en N. Klijn, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
2.2. Nu het besluit van 10 juli 2008 aan het beroep niet geheel tegemoetkomt, wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
Ter zitting hebben [appellanten] het beroep, voor zover het niet is gericht tegen het besluit van 10 juli 2008, ingetrokken.
2.3. Ingevolge artikel 10.23 van de Wet milieubeheer stelt de gemeenteraad in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening gemeente Alkmaar 2004 kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
2.4. [appellanten] betogen dat in de ter plaatse verspreide kennisgeving van het ontwerpbesluit ten onrechte is vermeld dat de container aan de [locatie], tegenover nr. […] is gesitueerd, nu de aangewezen locatie zich blijkens de bijbehorende plattegrond aan de kant van hun huisadres, [locatie], bevindt.
Voorts is volgens [appellanten] in het nieuwe besluit van 10 juli 2008 de vermelding van de percelen voor de gebruikers waarvan de inzamelvoorziening wordt aangewezen nog steeds onjuist, aangezien niet wordt vermeld dat onder de percelen Wielingenweg 256 t/m 290 alleen de even huisnummers worden verstaan.
2.4.1. De Afdeling overweegt dat op de bij de kennisgeving behorende plattegrond de locatie van de inzamelvoorziening duidelijk is aangegeven. Voorts behoeft het woord "tegenover" niet noodzakelijkerwijze op de overzijde van de straat te duiden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in zoverre niet op toereikende wijze kennis is gegeven van het ontwerpbesluit.
In het besluit van 10 juli 2008 is vermeld dat de inzamelvoorziening […] is bestemd voor de gebruikers van de percelen Jonkstraat 1 t/m 4, 37 t/m 40, Wielingenweg 256 t/m 290 en 298 t/m 304. Ter zitting heeft het college bevestigd dat onder de percelen Wielingenweg 256 t/m 290 alleen de even huisnummers worden verstaan. Gelet op de aanduiding van de percelen op de plattegrond, die deel uitmaakt van het besluit van 10 juli 2008, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit besluit zich in zoverre niet verdraagt met het rechtszekerheidsbeginsel.
Deze beroepsgronden falen.
2.5. [appellanten] kunnen zich niet vinden in de aanwijzing van de locatie, aangeduid met nummer […], als locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval. Zij betogen dat de aanwijzing zich niet verdraagt met het beleid van het college, dat er op is gericht ondergrondse afvalcontainers te situeren bij gestapelde bouw. Gestapelde bouw bevindt zich aan de overkant van de Wielingenweg, terwijl zij, als bewoners van laagbouw, niet behoren tot de gebruikers voor wie de inzamelvoorziening is aangewezen, aldus [appellanten]. Zij wijzen erop dat ter plaatse van die gestapelde bouw momenteel aan een stang geschakelde rolcontainers aanwezig zijn. Volgens hen zijn er geen belemmeringen om op die plaats de ondergrondse afvalcontainer te plaatsen. Zij bestrijden dat met deze locatie de maximaal toegestane loopafstand van 125 meter vanaf de woningen Jonkstraat 37 t/m 40 tot de afvalcontainer zou worden overschreden. Verder hoeven de bewoners van de appartementen 256 t/m 304 dan de onoverzichtelijke bocht in de Wielingenweg niet over te steken, aldus [appellanten]. Ook bestrijden zij dat die locatie onveilig zou zijn voor het aanrijden van het inzamelvoertuig. Voorts betogen [appellanten] dat zij geen zwarte bak voor hun huis wensen. Zij vrezen dat de container met graffiti zal worden beklad dan wel lelijke plakresten zal gaan vertonen.
2.5.1. Bij het bepalen van de locaties van inzamelvoorzieningen als de onderhavige hanteert het college de volgende beleidscriteria: een doelmatige inrichting van de openbare buitenruimte, beperking van overlast voor de omgeving, de verkeersveiligheid, de arbeidsbelasting voor de inzamelaars, financiële en inzamellogistieke aspecten en de fysieke (on)mogelijkheid om containers te plaatsen, waarbij onder andere kan worden gedacht aan kabels- en leidingen in de ondergrond en de aanwezigheid van bomen ter plaatse.
2.5.2. Het college betoogt dat de door [appellanten] voorgestelde locatie ter plaatse van het huidige rolemmerrek voor de percelen Wielingenweg 256 t/m 304, weliswaar tot minder oversteekbewegingen leidt, maar ertoe noodzaakt dat het inzamelvoertuig achteruit de parkeerplaats oprijdt. Het college betoogt dat het ophalen van de ondergrondse containers, anders dan het inzamelen van de rolcontainers, geschiedt met een type inzamelvoertuig, dat door slechts één persoon wordt bemand, waardoor bij achteruitrijden, ondanks de aangebrachte camera’s, de kans op dodehoekongevallen veel groter is. Achteruitrijden van het inzamelvoertuig dient volgens het college dan ook waar mogelijk te worden voorkomen.
Bij de aangewezen locatie kan het inzamelvoertuig volgens het college bij het legen van de ondergrondse container in de ruime buitenbocht blijven staan, zodat de belemmering van het zicht minder groot is dan bij de door [appellanten] voorgestelde locatie. Omdat de Wielingenweg een straat is met een maximumsnelheid van 30 km/uur vormen oversteekbewegingen geen probleem voor de verkeersveiligheid, aldus het college.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting komt de door het college gemaakte inschatting van de gevolgen voor de verkeersveiligheid de Afdeling niet onaannemelijk voor. Gelet op hetgeen het college heeft betoogd, heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aangewezen locatie vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid de voorkeur geniet boven de door [appellanten] voorgestelde locatie.
2.5.3. Ten aanzien van het betoog van [appellanten] dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat met de door hen voorgestelde locatie de maximaal toegestane loopafstand van 125 meter wordt overschreden, heeft het college aangevoerd dat het gestelde in het bestreden besluit omtrent de afstandseis van 125 meter zag op een in de zienswijzen van de bewoners van [locatie a] voorgestelde alternatieve locatie en niet op die welke [appellanten] hebben voorgesteld. Gelet hierop kan dit betoog van [appellanten] niet leiden tot het door hen gewenste gevolg.
2.5.4. Wat de vrees van [appellanten] voor graffiti betreft, heeft het college aangevoerd dat de inworpzuiltjes zijn behandeld met een antigraffitilaag waardoor graffiti en gelijmde papieren er slecht op blijven zitten en makkelijk te verwijderen zijn. Voorts zullen de ondergrondse containers eenmaal per jaar worden gereinigd. Bovendien is bij de inzameldienst een hogedrukspuit aanwezig om tussentijds eventuele graffiti en/of gelijmde posters te verwijderen. Voorts betoogt het college dat het inwerpzuiltje van de ondergrondse container beperkt in afmeting is.
Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college vanwege de door [appellanten] aangevoerde esthetische bezwaren niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot aanwijzing van de locatie.
2.5.5. Het vorenstaande in aanmerking genomen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot aanwijzing van locatie […] als locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening heeft kunnen komen.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009
271-209.